fallback-bg-light

Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen voor grote ondernemingen

4 augustus 2017

Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen voor grote ondernemingen

Per 1 juli 2017 geldt de Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen voor grote ondernemingen. Deze wet zorgt ervoor dat grote ondernemingen niet langer hun kleinere leveranciers en/of dienstverleners uit het midden- en kleinbedrijf en de zelfstandige ondernemers kunnen dwingen akkoord te gaan met een onredelijk lange betaaltermijn van meer dan 60 dagen.

Betaaltermijn
Als uitgangspunt geldt sinds 16 maart 2013 in Nederland (en in Europa) dat de betaaltermijn tussen handelspartijen in beginsel 30 dagen is. Partijen hebben daarbij de vrijheid om een betaaltermijn tot 60 dagen overeen te komen. Een langere betaaltermijn mag alleen worden overeengekomen, indien deze termijn uitdrukkelijk in het contract wordt opgenomen en niet ‘kennelijk onbillijk’ is jegens de toeleverancier.

Onredelijk lange betaaltermijn en schade aan de economie
Deze open norm van ‘kennelijk onbillijk’ biedt in de praktijk blijkbaar onvoldoende houvast voor de kleinere leverancier of dienstverlener om niet toe te geven aan de door de grote afnemer voorgestelde (lees: opgelegde) betaaltermijn van 90 of 120 dagen, of zelfs langer. De kleinere toeleverancier zal een dispuut omtrent wat ‘kennelijk onbillijk’ is niet voor de rechter durven brengen uit angst de handelsrelatie te verstoren. Er is immers een ongelijke onderhandelingspositie: de toeleverancier is afhankelijk van de grote afnemer.

En de grote afnemer heeft een financiële prikkel om juist een zo lang mogelijke betaaltermijn overeen te komen. Dit leidt tot enorme cashflow voordelen. De grote afnemer gebruikt haar toeleveranciers in feite als bank voor haar werkkapitaal.

Deze praktijk leidt tot problemen bij de kleinere toeleveranciers, die dat zo veel mogelijk zullen doorgeven aan hun toeleveranciers, en zo verder. De gehele handelsketen in het midden- en kleinbedrijf wordt hierdoor getroffen. De schade aan de economie in termen van kosten van achterstallige betalingen wordt conservatief geschat op 2,5 miljard euro, terwijl het European Payment Report 2016 van Intrum Justitia die kosten op 7 miljard schat.

Nieuwe wetgeving en haar gevolgen
De Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen voor grote ondernemingen geeft nu een nieuwe en harde regel: een betaaltermijn langer dan 60 dagen ten bate van de grote afnemer in relatie tot een leverancier of dienstverlener uit het midden- en kleinbedrijf (of de zelfstandige ondernemer) is nietig.
Die nietigheid leidt er vervolgens toe dat tussen de partijen van rechtswege een betaaltermijn van 30 dagen zal gelden. Bij niet tijdige betaling is de grote afnemer dan de (huidige) wettelijke handelsrente verschuldigd van 8% per jaar.

Dit nieuwe artikel 6:119a lid 6 BW geldt voor de na 1 juli 2017 gesloten overeenkomsten en kent een uitgestelde werking van één jaar ten aanzien van de op die datum reeds bestaande overeenkomsten.

Grote onderneming  
Bij het onderscheid tussen grote ondernemingen en ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf wordt aangesloten bij de criteria uit het jaarrekeningenrecht aangaande de vrijstelling voor middelgrote ondernemingen. Dat zijn de rechtspersonen die voldoen aan twee of drie van de navolgende vereisten:

  • de waarde van de activa bedraagt niet meer dan € 20 miljoen,
  • de netto-omzet bedraagt niet meer dan € 40 miljoen,
  • het gemiddelde aantal werknemers bedraagt minder dan 250.

Geen gelijke onderhandelingspositie
Deze regel geldt enkel ten aanzien van een kleine 3.000 ondernemingen in Nederland die conform het jaarrekeningenrecht kwalificeren als grote onderneming. 99,7% van de ondernemingen behoort tot het midden- en kleinbedrijf en voor deze ondernemingen geldt artikel 6:119a lid 6 BW niet.

Deze nieuwe regel leidt ook niet tot een gelijke onderhandelingspositie. De afhankelijkheidsrelatie tussen een grote afnemer en een kleinere toeleverancier blijft bestaan. Als een grote afnemer een onredelijke betaaltermijn kan afdwingen, zal deze ook kunnen afdwingen dat de toeleverancier zich niet zal beroepen op artikel 6:119a lid 6 BW.

Voor een toeleverancier wordt de rekensom wel iets voordeliger. Hij kan zijn aanspraak op de wettelijke handelsrente opsparen en vóór ommekomst van de verjaringstermijn (van vijf jaren) zijn claim te gelde maken tegen de grote afnemer. Of dat zijn verlies van die grote afnemer zal goedmaken, betwijfel ik.

De praktijk van onredelijk lange betaaltermijnen zal dus waarschijnlijk voor een deel in het midden- en klein bedrijf blijven voortbestaan. In ieder geval zal drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet de minister een verslag maken over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk

Europees recht
Het uitgangspunt in de wet van 16 maart 2013 betreft artikel 6:119a lid 4 en lid 5 BW die zijn ingevoerd in het kader van de implementatie van de Europese Richtlijn 2011/7/EU inzake late betalingen. De hier besproken nieuwe regel is toegevoegd als lid 6 van artikel 6:119a BW en betreft een nadere uitwerking van de Europese Richtlijn 2011/7/EU.

Advies nodig? 
Mocht u naar aanleiding van het voorgaande nog vragen hebben, of concreet advies wensen over de (toepasbaarheid van de) Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen voor grote ondernemingen, neem dan gerust contact op met onze secties Ondernemingsrecht en Procesrecht van Van Diepen van der Kroef Advocaten te Amsterdam. Ook voor andere ondernemingsrechterlijke en procesrechtelijke vragen kunt u contact met hem opnemen, dan wel met een van onze andere advocaten Ondernemingsrecht.

Zie ook onze andere blogs over interessante ondernemingsrecht gerelateerde vraagstukken, waaronder:

Decharge vereist traceerbare kennisgeving aan de aandeelhoudersvergadering
De Nederlandse Corporate Governance Code herzien
Succesvol beroep op dwaling bij een renteswapovereenkomst
Internationaal contracteren
Ontnemen van een corporate opportunity

Vestigingen