fallback-bg-light

Bestuurdersaansprakelijkheid van de natuurlijke persoon achter de rechtspersoon-bestuurder: geen ernstig verwijt vereist

4 april 2017
/  Robbert Reijnen

Bestuurdersaansprakelijkheid van de natuurlijke persoon achter de rechtspersoon-bestuurder: geen ernstig verwijt vereist

Inleiding
De Hoge Raad heeft op 17 februari 2017 een belangrijke uitspraak gedaan over de bestuurdersaansprakelijkheid van de natuurlijke persoon achter de rechtspersoon-bestuurder. In Nederland kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon als bestuurder van een rechtspersoon fungeren. Een bestuurder kan in Nederland gemakkelijk een rechtspersoon oprichten en via deze rechtspersoon-bestuurder het feitelijk bestuur over een andere rechtspersoon voeren. Binnen joint ventures en bij trustkantoren wordt vaak gebruik gemaakt van deze figuur. In concernrelaties is deze constructie zelfs onvermijdelijk.

Vroeger werd deze constructie door bestuurders gebruikt om aan bestuurdersaansprakelijkheid te ontkomen. Het voordeel van deze constructie was dat de verhaalsaansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder beperkt was tot het vermogen van die rechtspersoon, waardoor deze duidelijk begrensd was. De natuurlijke persoon die deze rechtspersoon-bestuurder bestuurde, kon hierdoor aan privé-aansprakelijkheid ontkomen. Dit werkte misbruik van rechtspersoonlijkheid in de hand.

Invoering artikel 2:11 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
De Nederlands wetgever heeft artikel 2:11 BW ingevoerd om dergelijk misbruik van rechtspersoonlijkheid te voorkomen. Dit artikel is ingevoerd om er voor te zorgen dat in de gevallen waarin een rechtspersoon als bestuurder van een rechtspersoon optreedt, de eventuele aansprakelijkheid van deze rechtspersoon-bestuurder niet beperkt blijft tot het vermogen van deze rechtspersoon. In artikel 2:11 BW is bepaald dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon ook hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Het artikel brengt met zich mee dat de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder niet alleen op deze rechtspersoon-bestuurder komt te liggen, maar ook op de bestuurder(s) van deze rechtspersoon-bestuurder.

Reikwijdte van artikel 2:11 BW
Volgens de systematiek van artikel 2:11 BW is het bestaan van aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder een voorwaarde voor de aansprakelijkheid van de bestuurder van deze rechtspersoon-bestuurder. In de wet staan verschillende grondslagen voor aansprakelijkheid die specifiek voor bestuurders van rechtspersonen gelden. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat artikel 2:11 BW toepasbaar is bij wettelijke grondslagen die specifiek op bestuurdersaansprakelijkheid zien. Het gaat hier voornamelijk om de volgende grondslagen:

• Op grond van artikel 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. De bestuurder is voor het geheel aansprakelijk voor de schade die ontstaat door zijn onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Een bestuurder is op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk wanneer geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden op een dergelijke wijze gehandeld zou hebben en de bestuurder zodoende een ‘ernstig verwijt’ kan worden gemaakt.

• Een bestuurder van een naamloze vennootschap kan op grond van artikel 2:138 BW aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort van deze vennootschap indien de bestuurder zijn bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Een bestuurder heeft zijn bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk vervuld indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden op een dergelijke wijze gehandeld zou hebben. Een bestuurder van een besloten vennootschap kan op grond van artikel 2:248 BW om de zelfde reden aansprakelijk gehouden worden voor het faillissementstekort van deze vennootschap.

Aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van onrechtmatige daad
Bestuurdersaansprakelijkheid kan ook voortvloeien uit artikel 6:162 BW. Volgens dit artikel is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander daardoor lijdt, te vergoeden. Waar artikel 2:9, 2:138 en 2:248 BW een specifieke grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid vormen, geeft artikel 6:162 BW een algemene grondslag voor aansprakelijkheid van natuurlijke personen en rechtspersonen.

In de rechtspraak is de norm voor het aansprakelijk stellen van bestuurders op grond van artikel 6:162 BW nader ingekleurd. In de rechtspraak is geoordeeld dat ook de op onrechtmatige daad gebaseerde aansprakelijkheid van het bestuur jegens derden, is terug te voeren op het grondbeginsel van artikel 2:9 BW dat een bestuurder de plicht heeft om zijn bestuurstaak behoorlijk te vervullen. In het algemeen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld wanneer hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Kan artikel 2:11 BW worden ingezet om bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW door te schakelen naar de bestuurder van de rechtspersoon-bestuurder?
Het is de vraag of artikel 2:11 BW kan worden ingezet om bestuurdersaansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder op grond van artikel 6:162 BW door te schakelen naar de bestuurder van deze rechtspersoon-bestuurder. Indien dit het geval zou zijn, dan zou dit betekenen dat voor de vestiging van de aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat ook de natuurlijke persoon achter de rechtspersoon-bestuurder, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening, een voldoende ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De bestuurder zal dan automatisch aansprakelijk zijn wanneer de rechtspersoon-bestuurder op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is.

In de literatuur bestaat verschil van mening over de vraag of dit mogelijk is. In de literatuur wordt betoogd dat het niet relevant is op welke grondslag de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gestoeld voor de toepassing van artikel 2:11 BW. De reden van de wetgever voor de invoering van artikel 2:11 BW speelt bij dit standpunt een rol. Artikel 2:11 BW is ingevoerd om misbruik van rechtspersoonlijkheid tegen te gaan. Gelet op het doel van de invoering van dit artikel zou het verdedigbaar zijn dat artikel 2:11 BW ook toepasbaar is bij bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.

Een argument tegen dit standpunt zou kunnen zijn dat een strikte intepretatie van artikel 2:11 BW zich tegen doorschakeling van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad via artikel 2:11 BW verzet. De tekst van artikel 2:11 BW luidt dat het artikel aansprakelijkheid op bestuurders vestigt in het geval dat de rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon aansprakelijk is. Dit zou erop kunnen duiden dat het artikel is bedoeld voor specifieke bestuurdersaansprakelijkheidsgronden en niet voor aansprakelijkheidsgronden waarbij de hoedanigheid van bestuurder niet vereist is. Nu artikel 6:162 BW een grond voor aansprakelijkheid vormt waarbij bestuurdershoedanigheid geen vereiste is, zou artikel 2:11 BW hier niet op gericht zijn.

Een ander tegenargument zou kunnen zijn dat toepasbaarheid van artikel 2:11 BW ertoe zou leiden dat voor bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, persoonlijke verwijtbaarheid van de bestuurder van de rechtspersoon-bestuurder niet langer vereist zou zijn. Bij toepassing van artikel 2:11 BW zou een bestuurder automatisch aansprakelijk zijn wanneer de rechtspersoon waarvan hij bestuurder is, onrechtmatig heeft gehandeld.

Het verlossende antwoord
Zoals gezegd heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 een einde gemaakt aan deze discussie over de vraag of artikel 2:11 BW kan worden ingezet om bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW door te schakelen naar de bestuurder van de rechtspersoon-bestuurder, of dat daarvoor de aanvullende eis geldt dat deze bestuurder “een persoonlijk ernstig verwijt” kan worden gemaakt.

De zaak waarin de Hoge Raad een antwoord geeft op voornoemde vraag draait om een Zuid-Afrikaanse fruitexporteur. Deze fruitexporteur levert druiven aan commissionairs, die deze druiven verkopen en de opbrengst daarvan afdragen aan de fruitexporteur, na aftrek van kosten en een commissionairsvergoeding. Voor de verkoop in Europa heeft de fruitexporteur een overeenkomst gesloten met commissionair [A] B.V. De bestuurder van [A] B.V is [B] B.V. Het bestuur van [B] BV wordt gevormd door twee broers X en Y. Broer X en broer Y hebben ieder een eigen taak binnen het bestuur. Broer X houdt zich bezig met de financiën en de strategie van de vennootschap terwijl broer Y verantwoordelijk is voor de gang van zaken op de werkvloer.

De fruitexporteur heeft in 2005 een vordering tot schadevergoeding tegen [A] B.V. ingesteld op de grond dat [A] B.V. stelselmatig lagere prijzen aan de fruitexporteur heeft verantwoord dan zij had gerealiseerd en dat zij hogere douanerechten heeft voorgespiegeld dan zij had afgedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [A] B.V. aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die de fruitexporteur in dit kader heeft geleden. [A] B.V. heeft op 3 juni 2008 echter op eigen verzoek surseance van betaling verkregen. Zij is vervolgens op 13 juni 2008 failliet verklaard.

De fruitexporteur is vervolgens een nieuwe procedure gestart waarin zij schadevergoeding van [B] B.V., broer X en broer Y heeft gevorderd omdat zij als direct respectievelijk indirect bestuurders van [A] B.V. onrechtmatig tegen haar hebben gehandeld door stelselmatig te lage prijzen aan de fruitexporteur te verantwoorden en te hoge douanerechten voor te spiegelen. De rechtbank heeft deze op artikel 6:162 BW gebaseerde vordering tegen [B] B.V. en broer X toegewezen. De vordering tegen broer Y werd afgewezen omdat volgens de rechtbank niet vast stond dat hij persoonlijk bij het onrechtmatig handelen van [B] B.V en broer X betrokken is geweest.

De fruitexporteur is vervolgens in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank. Het hof overweegt in haar uitspraak dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon volgens artikel 2:11 BW hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. De grondslag van aansprakelijkheid kan gelegen zijn in artikel 6:162 BW. In zodanig geval ligt het volgens het hof voor de hand om te oordelen dat voor aansprakelijkheid van de tweedegraadsbestuurder nog steeds moet worden geëist dat hem persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Zouden broer X en broer Y namelijk eerstegraads bestuurders van [A] B.V. zijn geweest, dan zou voor aansprakelijkheid van broer Y op grond van artikel 6:162 BW ook zijn vereist dat hem persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. De door de fruitexporteur voorgestelde letterlijke toepassing van artikel 2:11 BW op broer Y leidt volgens het hof niet zonder meer tot zijn aansprakelijkheid.

De Hoge Raad is het niet eens met de overwegingen van de rechtbank en het hof. De Hoge Raad overweegt dat artikel 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon ook hoofdelijk rust op ieder die tijdens het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Volgens de Hoge Raad is het doel van de bepaling, gelet op de wetsgeschiedenis van dit artikel, om te voorkomen dat een natuurlijk persoon zich achter de rechtspersoonlijkheid van een rechtspersoon-bestuurder kan verschuilen wanneer benadeling van schuldeisers het gevolg is van slecht of onbehoorlijk bestuur.

Volgens de Hoge Raad volgt hieruit dat artikel 2:11 BW van toepassing is in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt ook de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder die is gebaseerd op artikel 6:162 BW. Deze aansprakelijkheid rust dan tevens hoofdelijk op ieder die tijdens het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. Dit betekent dat voor vestiging van de aansprakelijkheid van broer Y niet de aanvullende eis geldt dat hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.

De Hoge Raad merkt wel op dat uit de aard van de bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW volgt dat als een rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW, een bestuurder van die rechtspersoon-bestuurder aansprakelijkheid op grond van artikel 2:11 BW alsnog kan voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gebaseerd.

Conclusie
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 17 februari 2017 duidelijk gemaakt dat artikel 2:11 BW van toepassing is in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder van een andere rechtspersoon aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt ook de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder die is gebaseerd op artikel 6:162 BW. Deze aansprakelijkheid rust dan tevens hoofdelijk op ieder die tijdens het ontstaan van de aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder daarvan bestuurder is. Dit betekent dat voor vestiging van aansprakelijkheid van een bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder niet de aanvullende eis geldt dat de schuldeiser stelt, en zo nodig bewijst, dat ook aan die bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De bestuurder van de aansprakelijke rechtspersoon-bestuurder kan aansprakelijkheid evenwel voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop die aansprakelijkheid is gebaseerd.

Voor vragen of advies over bestuurdersaansprakelijkheid kunt u terecht bij Robbert Reijnen, advocaat Ondernemingsrecht bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten in Hoorn.

4-4-17

Robbert
Reijnen
Ondernemingsrecht, Vastgoed en bouw, Procesrecht, Agrarisch en hippisch recht
Hoorn

Vestigingen