fallback-bg-light

Relativiteitsvereiste in de Algemene Wet Bestuursrecht

6 mei 2013

Relativiteitsvereiste in de Algemene Wet Bestuursrecht

Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) in werking getreden. Een van de grote wijzigingen die de Wab met zich meebrengt, is de invoering van het relativiteitsvereiste in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het relativiteitsvereiste houdt in dat een besluit alleen door de bestuursrechter vernietigd kan worden indien de regel waarop een beroep wordt gedaan strekt tot bescherming van de belangen van degene die er een beroep op doet.

De invoering van het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht brengt een ingrijpende beperking met zich mee. In het verleden was men bij de bestuursrechter doorgaans vrij om gronden aan te voeren op basis waarvan men het bestreden besluit in strijd achtte met het recht. Strijd met een rechtsregel kon tot vernietiging van het besluit leiden, ongeacht het doel van de regel waar men een beroep op deed. Door de invoering van het relativiteitsvereiste kan een beroep op een rechtsregel alleen nog slagen wanneer de rechtsregel waarop een beroep wordt gedaan strekt tot bescherming van de belangen van degene die er een beroep op doet. Als iemand zich onder het nieuwe recht bijvoorbeeld wil beroepen op een bepaling uit een gemeentelijke verordening moet hij zich nu eerst afvragen of de betreffende bepaling hem wel daadwerkelijk in zijn belangen beoogt te beschermen.

Het volgende voorbeeld illustreert de werking van het relativiteitsvereiste: de eigenaar van een plaatselijke kledingboetiek wordt geconfronteerd met de bouw van een groot modewarenhuis tegenover hem in de straat. Hij wil graag opkomen tegen de bouwvergunning omdat hij vreest voor de concurrentie. Op grond van het relativiteitsvereiste komt de eigenaar van de boetiek geen beroep toe op de bouwtechnische normen die gelden voor de bouw van het warenhuis, zelfs al is de verleende vergunning daarmee in strijd. Omdat de bouwtechnische normen niet zijn opgesteld ten behoeve van de bescherming van zijn belangen, kan de eigenaar van de boetiek deze niet met succes inroepen. Doel en strekking van de in te roepen rechtsregel zijn dus bepalend voor de vraag of een belanghebbende er met succes een beroep op kan doen. Een beroep op wettelijke bepalingen die een ander doel hebben dan de bescherming van de belangen van degene die er een beroep op doet, wordt door de rechter ongegrond verklaard. De rechter moet ambtshalve toetsen of aan het vereiste van relativiteit is voldaan.

Het relativiteitsvereiste is alleen van toepassing op besluiten die na 1 januari 2013 bekend zijn gemaakt. Voor besluiten die bekend zijn gemaakt vóór 1 januari 2013, geldt het relativiteitsvereiste niet. Ook geldt het nieuwe vereiste niet voor besluiten waartegen voor 1 januari 2013 beroep of hoger beroep was aangetekend. De uitleg van het relativiteitsvereiste en de toepassing ervan zal tot nieuwe rechtsvragen en dus tot nieuwe jurisprudentie leiden.

Vestigingen