fallback-bg-light

Werknemer maakt aanspraak op schadevergoeding aangezien werkweigering niet als dringende reden voor ontslag wordt gezien

6 december 2015

Werknemer maakt aanspraak op schadevergoeding aangezien werkweigering niet als dringende reden voor ontslag wordt gezien

Werknemer is per 1990 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van Internationaal Veetransport. Bij brief van 22 december 2010 is werknemer op staande voet ontslagen wegens niet acceptabel gedrag tegenover Internationaal Veetransport en collega’s, het niet nakomen van afspraken, het veelvuldig weigeren van ritten en stilstand van het wagenpark door de werkweigering van werknemer.

Een schadevergoeding voor werknemer

Nadat werknemer aanvankelijk de nietigheid van het ontslag had ingeroepen, heeft hij later laten weten te berusten in het ontslag. Werknemer maakt aanspraak op een schadevergoeding vanwege de onrechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst en vanwege de kennelijk onredelijkheid. De kantonrechter heeft werknemer in het gelijk gesteld.

Hoger beroep

De werkgever is in hoger beroep gegaan. Het hof oordeelt dat Internationaal Veetransport geen van de gronden, die als reden voor het ontslag zijn aangevoerd, heeft kunnen aantonen. Daarmee staat vast dat de opzegging als kennelijk onredelijk kan worden gekwalificeerd. Het ontslag heeft voorts onregelmatig plaatsgevonden, omdat het plaatsvond zonder ontslagvergunning en zonder opzegtermijn. Het hoger beroep is mede gericht tegen de beslissing om een gefixeerde schadevergoeding én een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag toe te kennen. Het hof stelt voorop dat een cumulatie van vergoedingen niet is uitgesloten (zie HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5360).

Werknemer heeft recht op twee soorten schadevergoedingen

De schadevergoeding op voet van het bepaalde in artikel 7:680 BW is onafhankelijk van de daadwerkelijk geleden schade. De begroting van de schade die op grond van artikel 7:681 BW voor vergoeding in aanmerking komt, is gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever en aan de daaruit voor de werknemer voortvloeiende materiële en immateriële nadelen.

Het hof komt tot het oordeel dat niet is gebleken dat in dit geval de cumulatie van beide vergoedingen leidt tot een ongerechtvaardigde verrijking van werknemer of dat deze cumulatie zou leiden tot een situatie die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Dit artikel is geschreven door de sectie Arbeidsrecht van de Utrechtse vestiging van Van Diepen Van der Kroef en het verscheen ook als signalering in het Tijdschrift Arbeidsrecht Praktijk, editie 6, 2015.

Vestigingen