De Rechtbank Rotterdam heeft in een procedure tussen een curator en ABN AMRO Bank NV uitgemaakt dat een contractueel verpandingsverbod goederenrechtelijke werking kan hebben en de bank op die specifieke vorderingen geen pandrecht heeft. Curatoren zullen dus in het geval van een verpande debiteurenportefeuille alert moeten zijn. ECLI:NL:RBROT:2013:8758
Casus verpandingsverbod
Eemhaven BV heeft een kredietrelatie met ABN AMRO. ABN AMRO heeft een pandrecht op de debiteurenportefeuille. De curator realiseert een doorstart en verkoopt met toestemming van ABN AMRO de debiteurenportefeuille. Hij maakt wel een voorbehoud. Indien ten aanzien van vorderingen een verpandingsverbod geldt, moet ABN AMRO terugbetalen aan de boedel. Na overdracht blijkt een drietal aanzienlijke vorderingen te zijn overgedragen waarvoor een voorbehoud geldt.
ABN AMRO stelt dat die verpandingsverboden slechts obligatoire werking hebben. De rechtbank beslist anders; in het geval van overdracht van vorderingsrechten kan de overdraagbaarheid daarvan ook met goederenrechtelijke werking worden uitgesloten (artikel 3:83 lid 2 BW). In dat geval is de vordering niet overdraagbaar en de overdracht in weerwil daarvan is ongeldig. Die ongeldigheid geldt niet alleen voor overdracht van de vordering, maar ook voor de vestiging van een beperkt recht op die vordering (3:98 BW).
Gevolgen verpandingsverbod voor curatoren
Voor curatoren is het dus zaak om de overeenkomsten met debiteuren te scannen op verpandings- en overdrachtsverboden en bij verkoop van een verpande portefeuille bovengenoemd voorbehoud op te nemen. In de beschreven casus leverde deze actie de boedel EUR 641.000,- op.
Voor vragen kunt u contact opnemen met onze sectie Insolventie en herstructurering.